-
1 débourrer
débourrer [deeboeree]1 uitbotten ⇒ uitkomen, uit de knop komenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
2 débourrer une pipe
débourrer une pipe -
3 zuigen
1 [naar een andere plaats halen] suck♦voorbeelden:3 heb je de hal al gezogen? • have you vacuumed the hall already?1 [sabbelen] suck (on/away at)♦voorbeelden:1 aan een sigaret/een pijp zuigen • puff away on a cigarette/on a pipeop een snoepje zuigen • suck (on) a sweet1 [in zich opnemen] absorb♦voorbeelden:
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский